|
Om
de Kei
|
Om de Kei nummer: 54. Uit De Bron van woensdag 27 maart 1996, 33e jaargang nummer 6. |
REUSACHTIG. Sommige merknamen van auto's komen vreemd over. Toch schijnen die merken daar weinig last van te hebben. Bij Volkswagen denk je niet aan een luxueuze limousine, maar aan een voertuig voor het gemene volk. Bij het noemen van een Citroën-type trek je niet bij voorbaat een zuur gezicht en als je een Fiat krijgt, denk je niet in de eerste plaats aan een inwilliging van een bepaald verzoek. Zo is het andersom ook gegaan; bij het drinken van ranja denk je toch ook niet aan het feit, dat het vroeger een merknaam is geweest en cola is ook zo'n algemeen begrip. Het vinden van een colablikje wil helemaal niet zeggen, dat het gevonden blikje van de firma Coca-Cola afkomstig is. Dit neemt niet weg, dat het feit van het vinden op zich zelf een kwalijke zaak is. Niet het vinden, maar de oorzaak; het weggooien ervan. Dat komt toch wel vaak voor. Het is toch moeilijk voor te stellen, dat iemand bijvoorbeeld aan de Ugchelsegrensweg in een auto zijn brood op zit te eten, na spijziging en laving de plastic zak en tot slot een colablikje uit het raam werpt en schielijk wegrijdt. Misschien wat voor onze Dorpsraad: een bord "niets buiten werpen" ter plekke? Wij zijn een volkje, dat er een reputatie op nahoudt, dat we erg schoon zijn. We scheiden het afval, we zijn erg milieubewust bezig met het opruimen van ons vuil. Soms wordt de schooljeugd opgepord, om aan één of andere schoonmaakactie mee te werken. Dan worden alle colablikjes en plastic zakken - het zogenaamde zwerfvuil - verzameld en met behulp van de gemeentelijke |
arbeiders opgeruimd. Daar zouden de kinderen van leren. Ik ben het daarmee eens, alhoewel kinderen natuurlijk niet als goedkoop supplement op de gemeentelijke begroting van het afvalstoffenbeheer ingecalculeerd mogen worden. Nu loop ik uiteraard wel eens door Ugchelen, waarbij ik mijn ogen goed de kost geef. Het voorgaande in acht nemend, stuit ik op een reusachtige hoop, die te groot is, om van een hond afkomstig te zijn. Uit mijn jeugd herinner ik mij de veroorzaker van de nog walmende massa: een paard. Vroeger zag je wel meer van die vijgenstapels op de weg liggen. Dan kwam er een speciaal opgeleide straatveger van de gemeente, die de hoop, al of niet bevroren, met een meesterlijke zwaai in zijn karretje kiepte. Maar de gemeentelijke rijdende staalborstels van tegenwoordig zijn kennelijk niet tegen deze stapels opgewassen. Ik heb een keer zelfs twee van die hopen tegelijk ontwaard; tegenover elkaar, op de stoep bij de tennisbaan. Daar kun je toch geen schoolkinderen op afsturen. Dan krijg je waarschijnlijk de instantie, die de belangen van het kind vertegenwoordigen, op je nek. Nee, hier zou je een ouderwetse professionele straatveger tegenaan moeten gooien. Zo vind ik het vreemd, dat er dan wèl honden-uitlaatplaatsen zijn gecreëerd, maar van paardenuitlaatplaatsen heeft de gemeente nooit gehoord. Die schijnen in Ugchelen toch broodnodig te zijn. Nu heb ik zomaar ineens twee reusachtige problemen te melden bij ons dorps-meldpunt op vrijdagmorgen. "Uwe Kijker" |
Deze tekst wordt elke veertien dagen met toestemming overgenomen uit het Ugchelense Kerk- en Nieuwsblad "DE BRON". Copyright © 1996 - Uwe Kijker / DE BRON / Gert Woutersen |