Bevrijdingskrant Ugchelen 2005

    7


Ugchelense broers Klopman helpen joodse Floortje
Floortje Barber, een joodse vrouw uit Amsterdam (geboren in 1922), komt in 1942 tijdens de Tweede Wereldoorlog na een zwerftocht door Nederland en België voor korte tijd naar kennissen in Ugchelen (tante Heintje en oom Frits). 
Geholpen door de Voorzienigheid en haar eigen doortastendheid, komt ze op een goede dag terecht op de Ugchelense landerijen van vader en de vijf gebroeders 
Klopman aan de zandweg achter de begraafplaats Heidehof. Daar beleeft ze als dienstmeisje het einde van de oorlog. 
Na de oorlog trouwde ze met Teun Luttikhuizen, een jongen uit Ugchelen. In 1975 heeft ze haar belevenissen bij de broers Klopman opgeschreven. 
Het verhaal is in een tweetal kleine, rood gekafte boekjes verspreid onder familieleden en kennissen
''Mijn weg was een tranendal'', heet het verhaal. Via haar dochter Frieda kreeg ik - Peter Otterloo - de twee deeltjes in handen. Een aantal Ugchelense passages zijn - met toestemming van Frieda - in dit verhaal opgenomen. 

Het gaat dus niet om het complete verhaal.

Passages uit een indrukwekkend verhaal
'Mijn weg was een tranendal'


Vier broers Klopman, van links naar rechts:Teunis, Jan, Hannus en Gerard bij hun woning aan de Hoenderloseweg. Floortje was weer eens op bezoek.

Door Floortje Barber

In mijn eentje maakte ik graag lange wandelingen in de omgeving van Beekbergen. Als stadsmens begon ik van de bossen te houden en ik dacht: ''Als deze week om is, wanneer zal ik dan ooit weer bos zien?'' Op een goede morgen liep ik weer zo in mijn eentje te kuieren, toen ik opeens voor een veld kwam te staan. Men was daar aan het koren maaien. Eerst wilde ik met-een omkeren, bang als ik was om in de gaten te lopen, maar het was zo'n prachtig gezicht, dat ik bleef kijken.

Na een poosje hielden de maaiers op en gingen aan de kant zitten om wat te eten en te drinken. Een van de boeren zag mij staan en bood me zelfs een boterham aan. Ik kon er nog een kroes thee bij krijgen. Die vond ik niet lekker omdat er melk inzat, maar ik wilde niet onbeleefd zijn en dronk alles op. De jongste van de vier boeren keek mij eens aan en zei: ''Zeg, moet jij niet werken? Schande dat zo'n jonge deerne overdag loopt te luieren''. 
Nu kon ik moeilijk zeggen dat ik een ondergedoken jodinnetje was en begon er lustig op los te fantaseren. Ik vertelde dat ik in Deventer als dienstmeisje had gewerkt, maar dat ik daar, aangezien het eten opraakte, ontslagen was en nu zolang bij een tante logeerde tot dat ik een andere betrekking had gevonden. 
''Nou'', zei de jongste, ''dat komt dan goed uit., want we zoeken een meid voor de boerderij. Loop de weg maar af, dan zie je het huis. Je vraagt maar naar Harm en zegt dat Hannes je heeft gestuurd.'' Dat werd allemaal op zijn Gelders gezegd en ik verstond de helft van het verhaal niet maar ik hoorde wel dat hij het over werk en kost had. Naar de boerderij was misschien nog geen vijf minuten lopen. Onderweg dacht ik: wat kan me gebeuren? Laat ik het maar proberen, ook al omdat ik het niet prettig vond dat de familie waar ik logeerde geen geld meer kon betalen. Niets is erger dan ergens gratis te gast te zijn en te moeten eten van hun rantsoenen omdat ik immers geen bonkaarten had. Ze zeiden wel dat ik evengoed kon blijven, maar ik vond het heel erg. Zo gezegd, zo gedaan dus. 

Worsten en spek 
Ik kwam bij de boerderij aan en klopte. Een wat dikke man deed open en zei nogal bars: ''We hebben niets te ruilen.'' Toen vertelde ik dat Hannes me had gestuurd. Nou dat was wat anders. Ik mocht binnenkomen in de goede kamer. Er stond een mooi groot kabinet met allemaal koperen sloten en ik zag een schoorsteen met blauwe tegeltjes. In de gauwigheid zag ik boven de schoorsteen worsten en zijden spek hangen. 

De man vroeg me of ik werken en koken kon. Ik zei dan ook volmondig 'ja', 

niet wetende dat boerenarbeid heel wat anders is dan de gewone huishouding. Maar het vooruitzicht van werken voor geld en eten toe, maakte me echt brutaal. Wel vertelde ik eerlijk dat ik niet in het bezit van bonkaarten was. Tot mijn grote verbazing gaf hij daar geen antwoord op. Ook zei ik nog terloops dat mijn kookkunst niet zo was om over naar huis toe te schrijven. Maar hij liet mij nuchter weten: ''Nou deerne, je zult het toch zelf moeten vreten.'' En daarmee was ik aangenomen als meid.
Op een maandagmorgen begon ik aan mijn nieuwe baan. Bij aankomst zaten twee broers en opa al te eten. Allemaal hadden zij een bord pap voor zich staan en ook nog drie grote sneden roggebrood. Even later kwam ook Harm binnen. Hij had van tevoren tien koeien moeten melken. ''Je eet eerst een bord pap en dan een paar sneden brood'', zei hij. Maar ik was zo zenuwachtig dat ik geen brok door mijn keel kon krijgen.  Daar zat ik dan. Op een grote boerderij met liefst zes mannen die ik helemaal niet kende. Ik dacht was ik maar weer in mijn oude huis. Bij grootmoeder of vader. Nu zit ik hier, en ik kan wel huilen van narigheid. Maar ja, ik moest mij er maar doorheen zien te slaan. Even later stonden de mannen op en namen gereedschap mee naar buiten. ''We gaan naar het land en je zorgt maar dat het eten precies om twaalf uur klaar staat''. Ik keek met grote ogen, maar Hannes zei: ''Ik blijf vandaag wel bij je thuis en zal je wegwijs maken''. 

Stofzuiger 
Ik vroeg naar de stofzuiger. Harm begon te lachen en vertelde dat zij zo'n ding niet hadden. Zij gebruikten gewoon de bezem. Maar eerst moest ik melkbussen schoon maken. Hij deed het me voor. Daarna moest ik aardappelen schillen en andijvie uit de tuin halen. Snijden en wassen. Ik zocht naar de kraan. Maar die was er niet. Alleen een pomp. Nooit had ik een pomp bediend en ik kreeg dan ook geen spet water. Hoe ik de eerste dag het eten op tafel heb gekregen, weet ik niet. Het spek was verbrand, de andijvie niet gaar en de aardappelen droog gekookt. Ik kon wel huilen. Maar de broers waren sportief. Ze vonden het wel lekker, zeiden ze. Na de afwas moest ik bedden opmaken. Ook twee bedsteden. De broers gingen een dutje doen in het hooi”.

En zo vond Floortje (haar onderduiknaam op het persoonsbewijs was Gerda) na verloop van tijd haar draai bij de zes mannen. Drie jaar bleef ze op de boerderij, tot 1945. Haar relaas krijgt een bijzondere en bijna dramatische wending als Duitse soldaten hun intrek nemen bij de familie Klopman.

''Op een dag kwam opa me opgewonden tegemoet lopen. 'Dat moet je meemaken, we hebben inkwartiering. Die moffen hebben het bakhuis en het fietsenhok in beslag 

genomen.Wat moeten we nu'. Op dat moment was ik doodkalm en zei; 'Niets aan te doen. Dan gaan wij wel in de goede kamer eten. Daar stond een kachel waarop ik zou kunnen koken. Maar wel op één voorwaarde. Dat iedereen de klompen zou uitdoen. Ik dacht bij mezelf: 'Gerda, als dat maar goed gaat. Nu zit je middenin de gevaarlijke zone.'

Talrijke hachelijke situaties deden zich nog voor in de boerderij. Een soldaat probeerde het met haar aan te leggen. Er kwamen SS'ers over de vloer die spullen in beslag wilden nemen, Duitsers wilden paarden vorderen. Ze vergelijkt zichzelf in het boek als een kat met zeven levens. ''Altijd als ik schrijf, beleef ik die dagen weer. Het is een onuitwisbare bladzijde uit mijn levensboek. Soms bekruipt mij de angst dat ik het weer allemaal moet doormaken. Dan zie ik weer die Duitse jongens, niet ouder dan zestien jaar. Met een geweer in hun handen dat ze door de angst nauwelijks goed konden vasthouden.''

Bevrijding

Over de bevrijding schreef Floortje: ''Er kwam iemand ons erf oprennen, schreeuwende: 'De Canadezen zijn er, op de hoofdweg al.. Het duurde tot de middag eer ik de moed vond om naar de grote weg te gaan. Een van de jongens van Klopman ging met mij mee. En ja hoor, daar zag ik Canadezen en Engelsen op hun tanks. Aan de kant van de weg staande had ik het wel kunnen uitschreeuwen tegen die jongens. Mijn bevrijders immers. Maar wat kon ik zeggen. Alleen maar huilen. Ik huilde om vijf jaar van mijn jonge leven. Vijf jaar angst en nog een angst. Er stopte een tank vlak bij me, er sprongen soldaten af en begonnen met mij te dansen. Ze gaven me chocola en sigaretten. Ik kon alleen maar stamelen; 'Ik ben een jodin…' Zo'n moment vergeet je je hele leven niet. Het is niet uit te leggen hoe je je voelt. Ik ging met armen vol heerlijkheden naar de boerderij terug en daar heb ik toen verteld dat ik een jodin was. Ze keken met met open monden aan. Harm pakte mijn arm en zei: 'Gefeliciteerd mien deerne.' En ik begreep dat hij het al die tijd heeft geweten”.

De broers Klopman hebben voor hun dappere daad in 1982 de Yad Vashem onderscheiding gekregen, een grote Israëlische eer. Floortje had het verhaal onder de aandacht gebracht. In 1946 was ze al getrouwd met Teun Luttikhuizen, een jongen uit de directe omgeving. Hij was de enige aan wie ze in de oorlog haar grote geheim opbiechtte dat ze een jodin was. Hij heeft haar in de moeilijke periode door dik en dun gesteund. Het 'jodinnetje van Ugchelen' is in 1996 overleden.


Ga naar pagina: 

1 3 5 7 9 10 11 14 15 16 17 18 19 20 24 25 27 29 31 35